Ik woonde als jochie van tien met mijn ouders in een lange staat in een dorp onder de rook van Rotterdam. Keurige rijtjeshuizen in blokken van vijf. Wij in het op één na laatste huis. Naast de kapper. Verderop een grote tuin waar het onkruid en verwilderde struiken het zicht op een heel groot huis vrijwel ontnam. Een huis wat ooit status moet hebben uitgestraald. Maar nu verveloos en verwaarloost. Voor veel ramen zaten tafelbladen van schoolbureautjes getimmerd. Toch was het huis bewoond. Dat kon je zien aan de rook uit de schoorsteen. En de tv-antenne op het dak. De eerste in de straat. In dat huis woonde Arie Tv. Heel veel mensen in het dorp hadden een bijnaam. Jan Piel, kapper Frans de schapenscheerder, Arie yes, de kale slager. Kinderen uit mijn klas beweerden dat er een heks woonde. Mijn ouders vertelde mij dat het huis bewoond werd door een asociaal gezin. Arie was een zware alcoholist. Zijn vrouw en twee dochters werkten als prostituee op Katendrecht. Verder was er nog Arie junior. Kleine Arie ging niet naar school omdat dat voor zijn vader en moeder veel te vroeg op was. Zo kwam ik pas laat achter dat in het huis van Arie Tv een jongen van mijn leeftijd woonde. Nieuwsgierig als ik was deed ik alle mogelijke moeite om met hem kennis te maken. Al snel was ik met Arie bevriend. Mijn moeder vond het een alleraardigst ventje. Zo beleefd ook. Dat was nou nog eens een leuk vriendje. Tot ze begreep om wie het ging. En ik niet meer met hem mocht spelen. Op een dag toen het regende en Arie en ik binnen wilden spelen maar dat natuurlijk niet bij mij kon. Kreeg ik de kans om bij Arie binnen te kijken. Moeder en zussen waren al naar de kaap en zijn pa was toch Lazeres en lag in diepe slaap op zijn bed. Of ik mijn schoenen uit moest doen vroeg ik voor dat Arie de zwaar klemmende deur openduwde. Arie wees naar zijn voorhoofd. Ging mij voor de hal in. Achter de tochtdeur ontbrak de vloer. Een halve meter lager. Zand. Waar de vloerbalken gezeten hadden zaten gapende gaten in de muur. Tijd om mij hier over te verbazen was er nauwelijks. Ik schrok van de rauwe kreet van een ara die op een buffetkast zat. De schitterende vogel had er duidelijk zijn vaste plek gezien de vogelpoep langs de zijkant van de kast. “Is je vader aan het verbouwen?” vroeg ik wijzend op de vloerplanken en balken die op een stapel langs de muur lagen. “Nee joh” zei Arie. “Dat stookt die ouwe op van de winter.”  Toen mijn ogen aan het schemerduister gewend waren zag ik wat hij bedoelde. Waar ooit de schouw moet zijn geweest was de muur zwart geblakerd. Eronder lagen half verbrande resten van de vloer in het zand. Ik ging naast Arie op de bank zitten. Naast Arie was een klein aapje gaan zitten. Wat mij voortdurend aangaapte. “Bijt die niet Arie?” de aap sprong van de bank en klom op de kast naast de ara die geschrokken met zijn vleugels sloeg. “Nee. Wel stelen” zei hij lachend wijzend naar de aap die op de kast mijn fruitla's zat op te vreten. “Hoeveel dieren hebben jullie wel niet?” Arie denkt even na.” Nou uhh een ara een dwergaapje vier kippen een kat en een python maar das een stom saai beest. Die heeft mijn konijn opgevreten en daarom mag hij niet meer uit zijn hok. En dan nog Noor onze pony. Maar die mag alleen binnen als het koud is. Zaterdagavond gaat die ouwe vaak naar de kaap. Neemt hij ‘s morgens ma en die meiden mee terug. Met Noor en de kar.” De daaropvolgende zondag was ik al vroeg wakker. Op mijn knieën op bed mijn handen onder mijn kin leunend op de vensterbank. Aan de overkant van de straat stonden buren voor het raam. Er heerste wat je noemt zondagsrust. Net toen ik mijn hoofd onder het gordijn vandaan wilde halen hoorde ik de driftig tikkende hoefjes van Noor die in volle galop de straat in kwam Arie Tv staande op de bok drie straalbezopen vrouwen luid lallend achterin. Bij de oprit voor hun huis ging het bijna mis. De kleine ponywagen raakte de stoeprand en reed op twee wielen de tuin achter het huis in. De vrouwen gierden het uit van het lachen. In heel de straat stonden mensen voor de raam of in de tuin. Nog voor het zondagsontbijt.