1963
Het heeft flink gesneeuwd vannacht. Zeker een deken van 20 centimeter. Het is half negen. Ik smeer nog een boterham met dik boter en genoeg hagelslag om de boter niet meer te kunnen zien. “Schiet je op? Je moet zo naar school he jongen.” Roept mijn moeder van boven.
“Ja. Mam. Ben al weg.” met één arm al in mijn jas spring ik de sneeuw in. Snel loop ik naar de schuur om de kruiwagen, de schep en de bezem te pakken. Ik loop het tuinpad af.
“Dááág” roep ik naar mijn moeder die vanuit de keukendeur roept
“Wat ga je doen? Je komt te laat zo hoor...” maar ik ben al te ver weg om haar te kunnen verstaan. Linearecta loop ik naar het laatste huis in de straat een groot oud vrijstaand huis. Anders dan het rijtje van 6 waar ik woon.
“Arie!!...” Roep ik zo hard ik kan. Mijn stem slaat ervan over. Het echoot door de witte doodstille ochtend. Een paar kraaien vliegen op uit een kale boom. Sneeuw dwarrelt naar beneden. Als ik nog eens wil roepen schuift er op de bovenverdieping een raam open.
“Ssssttttt. Hou je kop man. Iedereen leg nog te pitten.” Dan kijkt hij verrast in het rond. Mijn sneeuwbal raakt hem bijna vol in zijn gezicht. Met een klap sluit hij het raam. Binnen hoor ik iemand vloeken. Plotseling staat Arie buiten. Zijn pyjama komt onder zijn broek en trui vandaan. Als hij ziet dat ik dat gek vind zegt hij
“Ja lekker warm joh. Doe ik pas uit na Pasen. Wat gaan we, een iglo bouwen?” vraagt hij wijzend op de kruiwagen.
“Nee joh wij gaan vandaag veel geld verdienen.” Arie trekt zijn wenkbrauwen op tot in zijn muts. “Kom” ik wenk met mijn hoofd. Ik keer de kruiwagen en loop de straat weer in. De schep en de bezem die van de kruiwagen zijn gerold raapt Arie op.
“Wat wil je gaan doen dan Peet?” “Stoepen vegen bij die rijke luie wijven.”
“Waarom niet hier in de buurt? Zijn die stoepen ook niet zo kolere lang.”
“Ja snugger hoe groter het pad, hoe meer poen ze hebben.”
“Hoe duur kost dan zo’n stoep vegen Peet?” ik aarzel.
“Ja. Weet nie. Wat dat ze willen geven voor een schoon straatje.” nog voor Arie kan tegen kan sputteren ga ik de oprit van de eerste bungalow op
“wach nou effe” maar ik heb al gebeld. Een vrouw in een badjas met rare pluche sloffen aan doet de deur op een kier open.
“Straat schoonvegen mevrouw? Voor..voor een kleinigheidje.” de vrouw kijkt ons verbaast aan. “Hoeveel is dat dan, een kleinigheidje?” vraagt ze vervolgens plagerig.
“Nou as u helemaal blij ben met de schone straat uhh... en ander een beetje minderder. He Peet” ze lacht
“laat maar eens zien dan. Driftig gaan we aan de slag na een half uur zit onze eerste klus erop. Gespannen staan we voor de deur. Arie belt aan. Als we haar voetstappen in de gang horen komt Arie een beetje schuin achter mij staan. De mevrouw opent de deur en stapt naar buiten.
“Jullie hebben flink doorgewerkt. Goed zo hoor. Afwachtend kijken we haar aan. Dan geeft ze ons allebei een kwartje en een mars.
“Dank u wel mevrouw.” zegt Arie. Tevreden lopen we naar de buren.
”Dat was snel verdiend.” vindt Arie.
“Mijn rug is anders nat van de zweet.” ook bij de tweede en de derde hebben we beet. De meneer van nr. 6 geeft ons een gulden.
“Samen delen hoor.” zegt hij als Arie gretig de gulden aanpakt. Hij stopt de gulden in zijn broekzak en geeft mij demonstratief twee kwartjes. De man moet erom lachen, wrijft Arie wild over zijn hoofd. Zo dat zijn muts half voor zijn gezicht zit. We lopen naar het laatste huis. Het grootste met de grootste tuin. We bellen aan. Direct begint een kanjer van een hond hard te blaffen. Ik schrik zo dat ik achteruit stap. Struikel over de bezem en de schep en op mijn kont in de kruiwagen val razendsnel duwt Arie de schep en de bezem in mijn handen en rijd met mij de oprit af. Ik pis zowat in mijn broek. Arie weet nog juist op tijd het grote hek achter zich dicht te trekken. Een grote herdershond springt blaffend tegen het hek. Die veegt maar mooi zelf zijn straatje. We doen er nog een Arie. Die daar. “Nou das dan mooi de laatste. Want ik verrek van de honger. We lopen de oprit op. De tuin in. Achter het raam, op de leuning van het bankstel keft een ieniemienie schoothondje de longetjes uit z’n lijfje.
“Die kunnen we wel hebben.” zegt Arie. Ik bel aan. Een vriendelijke dikke vrouw opent de deur. Het keffertje onder haar arm geklemd. We mogen beginnen.
“Wil u een paadje of heel de oprit?” vraag ik. Ik ben moe. En ik heb een blaar op mijn duim. “Doe eerst maar een paadje. Als jullie dan nog niet moe zijn dan nog wat breder.” ok. Ze sluit de deur en we beginnen. Als we flink ons best doen krijgen we vast veel. We scheppen, vegen, kruien ons met een laatste krachtsinspanning in het zweet. Vooral de voetstappen van de postbode zitten hartstikke vast geplakt. Maar na een uur is de straat helemaal brandschoon en bellen we weer aan. De dikke mevrouw glimlach vriendelijk naar ons als ze onze verhitte gezichten ziet. Ze is duidelijk dik tevreden.
“Zo. Kom maar eens binnen heren. Trek jullie laarzen maar even uit op de mat.” Arie zit op zijn kont aan zijn laarzen te trekken en kijk om zich heen. Het lijkt wel een paleis. We lopen op onze sokken met de mevrouw mee. Naar de keuken. In de hal hangt een levensgroot schilderij.
“Is dat de burgemeester mevrouw?” vraag ik.
“Nee dat is mijn opa. En wie zijn deze twee harde werkers?” we stellen ons netjes voor. En mogen aan de keukentafel gaan zitten. Echte werkmannen noemt ze ons. We krijgen een grote beker warme chocolademelk en een gevulde koek.
“En zo professionele spullen ook bij jullie.”
“Van mijn vader zeg ik trots. Mijn vader is zoutstrooier. Als de weg glad is moet hij scheppen op zo’n grote kiepauto met zo zwaailicht.” Zeg ik met volle mond. Vol bewondering kijkt Arie mij over zijn chocolademelk aan.
“Echt waar?” vraagt Arie.
“hmm ja en als ik groot ben wor ik ook zoutstrooier.” de vrouw lacht.
“Lusten jullie nog een koek? Van hard werken krijg je honger he.”
“Graag. Maar dan moeten we weer gaan hoor mevrouw.” We staan al bij de voordeur ons laarzen aan te doen. En Arie roept “dankjewel mevrouw.”
“Wacht eens even ik moet jullie nog betalen.” ze komt de hal in met een grote portemonnee in haar hand. “Beloof me dat jullie er niet alleen snoep voor kopen. En dat jullie weer terugkomen als het weer zo gesneeuwd heeft.” ze drukt ons allebei een zilveren knaak in de hand. Met grote ogen kijken Arie en ik elkaar aan. Whouw.. Zo veel. “En niet verliezen he”
“Nee.. Nee zeker niet. Dankjewel mevrouw.” rennend, Arie met de schep en de bezem en ik met de kruiwagen gaan we naar huis.
“Als mijn vader en moeder weten hoeveel we verdiend hebben zullen ze wel niet moeilijk doen over het spijbelen.
“Ik ga mooi niks zeggen thuis. Dan ben ik het zo weer kwijt.” zegt Arie.
“Ik wel. Heb er toch zeker zelf hard voor gewerkt.” tijdens het avondeten vertel ik van onze goed betaalde werkzaamheden. En van die superaardige mevrouw op het laatst. Mijn vader staat voor het raam. Hij wijst mijn moeder op kruiwagen die nog in de tuin staat.
“Weet je wie daar woont? Vraagt hij aan mijn moeder. Hij wijst naar de kruiwagen. Of meer naar de stikker op de kruiwagen. “
Nee zegt mijn moeder”
“Huib Troost, mijn baas.
Het heeft flink gesneeuwd vannacht. Zeker een deken van 20 centimeter. Gisteravond was pa na een lange dag hard werken pas heel laat thuisgekomen. De graafmachines en vrachtauto’s hebben zwaar te lijden onder het barre winterweer. Met man en macht moet er gewerkt om alles aan de gang te houden. En bovendien moet er weer gestrooid worden. Mijn moeder heeft stamppot peen en ui gemaakt. Het staat al op het fornuis klaar om op te bakken. Als hij thuiskomt eet hij bijna de hele pan leeg nog voor hij in de douche verdwijnt. Als hij goed en wel onder de warme stralen staat bij te komen gaat de bel. Mijn moeder doet open. “Kan Piet komen strooien?” vraagt een zware harde mannen stem.
“Nee Huib. Nou niet meer. Hij is nou al achttien uur achter elkaar aan het werk.”
“Ja. Ik weet het. Iedereen draait overuren.”
Nog voor dat mijn moeder de deur dicht gedaan heeft, heeft mijn vader boven de deur het badkamerraam open en roept naar zijn baas beneden “ik kom zo hoor!”