Lang bleef het zwart. Ook toen ik alle moeite deed mijn ogen te openen, bleef het zwart. Zelfs toen ik mijn ogen open had was het nog altijd zwart om mij heen. Stil ook. Hoe zeer ik mij ook inspande iets te horen. Goed beschouwd kan ik mij niet eens herinneren of ik lag, zat of stond. Ik zweefde eigenlijk meer. Zwevend tussen droom en waak. Nauwelijks bewust van mijn “zijn”. Waar ik was of hoe ik daar terecht gekomen ben. Trachtend mijn ledematen te bewegen bemerkte ik dat er niets gebeurde. Dat ik niet, behalve in mijn gedachte, bewoog. Na verloop van tijd…. Na uren.. dagen? opende ik opnieuw mijn ogen. Een vaag schijnsel ontwaarde zich in de verte. Ik moet zijn opgestaan om er naar toe te gaan. Maar kan me dat niet herinneren. Naar mate ik dichterbij kwam werd het licht helderder. Kon ik naar mezelf kijken. Maar ik zag mezelf niet. Al waar ik keek zag ik slechts dat vreemde licht. Hoe kon het dat ik, als ik mijn hand voor mijn gezicht hield, mijn hand niet zag. Mijn ogen moesten mij wel bedriegen. Wat was er gebeurd? Sliep ik nou? Of droomde ik dat ik sliep? Maar hoe kon het zo duidelijk zijn? Zo duidelijk…niets ? wat was hier aan de hand? Hoe kon ik mij, zonder mijn fysieke aanwezigheid, bevinden waar ik nu was? Als ik niet droom?... wat dan? Vaag kon ik met mijn handen mijn lijf voelen. Maar ik zag het niet. Ondanks dat het licht steeds helderder werd. Hoewel ik steeds dichter naar de lichtbron toe ging had ik niet het gevoel dat ik er naar toe liep. Ik focuste als het ware op het licht en trok me zelf er als het ware naar toe. Of trok ik het licht naar me toe ? Ik deed mijn uiterste best om wat dan ook te zien rond om mij heen. Langzaam aan begon ik mij af te vragen of dit het was? De dood. Was ik dood? Vanuit het niets hoorde ik een stem. Ik keek op en zag iemand zitten. Het was een vrouw. Gekleed in een transparant wit gewaad. Als ik haar aanspreek merk ik dat ze een telefoongesprek aan het voeren is in een voor mij onbekende taal. Ze laat zich niet storen door mij en gebaard dat ik verder moet. Verder naar het licht. Gehoorzaam doe ik wat ze van me wil. Ga ik op het licht af. Hopende daar antwoord te vinden op mijn vragen. Nog vijf of zes… waar komt die stem vandaan ? ik ga in de richting waar van ik denk dat de stem vandaan komt. Steeds feller word het licht. In mijn ooghoek zie ik iemand in een wit gewaad. Als ik om wil kijken is hij al weer weg. Ik hoor nu meerdere stemmen om mij heen. Vier nog …. Langzaam gewaar ik een gezicht. Wie? Ik ken ‘m (haar) niet. Man ? vrouw?.... Zwart. Zweven…. Wazig licht. De laatste. Zwart… stilte. zwarte stilte… in witte gewaden zweven ze om mij heen. Wazig wit licht. Waar ben ik? Wat is dit? Zwart… zweven in het zwart. Het lijkt of ik dagen heb geslapen. Voorzichtig tracht ik mijn ogen te openen. Pijn. Waar ? overal. Het licht doet pijn aan mijn ogen. Aan mijn gezicht. Ik probeer met mijn hand aan mijn hoofd te voelen. Pijn. Mijn hoofd of mijn hand? Mijn arm? Of alles? Als ik mijn voet voorzichtig beweeg . pijn. Adem halen doet pijn. Zwart weer. Zoekend naar ontspanning. Trachtend de pijn te lokaliseren. Het is overal. Ik schrik. Ik voel een hand op mijn arm. Voorzichtig open ik een oog. De ander blijft dicht. Iemand in het wit gekleed praat me bij. 17 hechtingen diagonaal over mijn gezicht. Tientallen botbreuken. Kneuzingen. Toch best link.. motorrijden.