Hoofdstuk 1.

Sinds enige tijd probeer ik mijn gedachten te ordenen door ze op te schrijven. Anouk werkt en ik ben thuis. Dat geeft me de gelegenheid om dat wat mij dagelijks bezig houd en dat wat in het verleden heeft

plaats gevonden een plek te geven. Anouk geeft me de rust om dit eindelijk te kunnen. praten ook veel over mijn jeugd en over de tijd later toen ik pas getrouwd was. Wat er daarna mis ging. Waarom ik zo vreselijk onrustig was in de tijd dat we elkaar pas kenden. Ze is alles wat ik nodig heb. Luistert goed naar me en veroordeeld me niet. Om hoe ik ben en wat ik heb uitgespookt. Maar de laatste maanden blijft er iets rond tollen in mijn hoofd. Eerst was het een absurd idee om een dik boek te gaan schrijven. Maar naar mate het idee groeit zwakt de inspiratie om een begin te maken steeds verder af. Ook komen de dromen weer terug. Gek.. onverklaarbaar. Dromen uit mijn jeugd. Ik ben in die droom 'n jaar of 8. Ik speel met mijn vriendje Karel op een uitgestrekt stuk braakliggend terrein vlakbij mijn geboorte dorp. We mogen er eigenlijk niet komen. Maar ja.... Hoe gaat dat als je 8 bent. Ik was een echt buiten speel kind. Karel en ik waren aan elkaar gewaagd. Ik droom dat ik met Karel over het terrein loop. Karel heeft z'n transistorradio bij zich. We zingen luidkeels met zelf verzonnen woorden de Engelstalige liedjes mee. we na een tijdje lopen bij 'n watertje aan komen proberen we daar wat kikkervisjes te vangen. Als dat niet lukt besluiten we een kampvuur te maken. Ik heb van thuis een doos lucifers mee genomen. Het lukt ons om fikkie te stoken. Het lukt zelfs zo goed dat binnen de kortste keren een groot deel van het terrein in de fik staat. We hebben de grootste lol maar beseffen niet half wat er om ons heen gebeurd. Totdat we in de verte een brandweerauto met loeiende sirene horen naderen. We gaan er als een speer vandoor. Als we bijna veilig in de straten van het dorp lopen zeg ik "Karel!! Je transistor!!!". Karel schrikt zich rot, rent terug richting de vlammenzee. Ik kan roepen wat ik wil maar Karel is niet te stoppen. Ik ren achter hem aan maar de vlammen zijn te dichtbij, veel te heet. Karel rent maar door alsof de vlammen hem geen kwaad doen. Ik blijf staan, roep dat hij terug moet komen. Maar hij komt niet. Ik kijk naar de enorme vuurzee en schreeuw mijn longen uit mijn lijf. Stomme sufferd ... voor zo'n radiootje Karel!!!! Dan word ik wakker. Helemaal bezweet. Anouk slaapt gelukkig verder. Ik draai me om en probeer ook de slaap weer te vatten. Ik denk nog wat na over het avontuur van toen. Stom dat ik er nog na 55 jaar over droom. Gravend in mijn herinneringen probeer ik alle gekkigheid uit mijn jeugd terug te vinden. Geleidelijk aan komen dingen weer boven. Het ongeluk met de zeepkist die mijn oudere broer samen met mijn vader voor mij had gemaakt. Fiets versieren op Koninginnedag, verjaardagen bij ooms en tantes. De brommer die ik stiekem van mijn broer heb geleend. Maar ook de dood van 'n jongen uit mijn klas die was gaan zwemmen in de haven bij de scheepswerf. Hij was op een hoogspanningskabel gesprongen die gedeeltelijk was blank geschuurd tussen wal en schip. Een behoorlijk aangrijpend ongeval waar het hele dorp van sprak. Mijn ouders verboden mij om nog langer in de buurt van de scheepswerf te komen. Ik kan me ook niet herinneren dat ik er nadien nog geweest ben.
Nu ik (eindelijk) besloten heb mijn jeugd te gaan beschrijven, voor het nageslacht wat enkel aan de computer zit. Moet ik vaak denken aan Karel en z'n transistor. Ik weet eigenlijk niet goed meer of hij 'm nou nog heeft terug gevonden.
Twijfel sowieso of dit verhaal wel interessant genoeg is om mee door te gaan. Nu drie weken later kom ik dit weer tegen op m'n pc. Ik droom vaak de laatste dagen. Over vroeger. Over Jack uit mijn klas die omgekomen was bij het zwemmen bij de scheepswerf. Eigenlijk heb ik hem nauwelijks gekend. We waren niet bepaalt vriendjes. Over hoe we speelden op het voor ons verboden terrein. Over de dronken zeelui. Daar in de buurt. Sinds ik begonnen ben met schrijven over wat ik vroeger uitspookte worden de dromen grimmiger. Nachtmerries eigenlijk meer. Karel blijft in de vlammenzee of komt er soms half verbrand uit. Soms moet ik rennen door het vuur terwijl de verzengende hitte mijn longen verbranden. Soms lijk ik vast te zitten in de modder. Luid lachende dronken zeelui die niks doen. Anouk vind dat ik me te veel in mijn poging tot schrijven vast bijt. Maar ik blijf 's avonds op totdat ik om val van de slaap. Liefst bleef ik heel de nacht wakker. Het is vreemd overdag denk ik er niet aan maar als ik m'n bed zie denk ik o ja....dus drink ik maar 'n glas wijn extra dan slaap ik wat beter. Als we bij mijn moeder op bezoek gaan laat ik Anouk het dorp zien waar ik heb gewoond. Het zwembad, m'n school, de bakker waar ik als jochie koekkruimels kocht voor een kwartje. De scheepswerf is nauwelijks te zien, op een smalle nog steeds braakliggende strook na tot aan de sportvelden, door de gigantische hoeveelheid zeecontainers die er voor staan. We rijden langs de kroeg waar vroeger vele zeelui zich lam zopen. Tja... Jeugdsentiment. De nachtmerries bepalen mijn nachtrust. Anouk vindt dat ik 's morgens eerder m'n luie nest uit moet, zodat ik 's avonds slaap heb. Ik vertel haar maar niet alles wat ik droom. Steeds bizarre dingen. Altijd met vuur en dronken zeelui. Laatst ook een zeeman die ons achterna zat door het vuur. Ik ga mij langzamerhand afvragen waarom ik dit steeds droom. Steeds weer over die fase van mijn kindertijd. Als ik eindelijk in slaap val droom ik weer. Karel is zijn transistorradio weer vergeten en loopt naar het braakliggend terrein. Hij rent niet, hij lacht, wenkt naar mij en zegt "kom. John heeft mijn radio.. kom nou maar. Hij doet niks joh". Hij loopt rustig de vlammen in draait zich om en wenkt, kom. Voorzichtig loop ik naar hem toe. De vlammen lijken me niet te raken. Ik probeer harder naar hem toe te lopen maar kom niet dichter in zijn buurt. Ik ren naar hem toe maar de afstand tussen hem en mij blijft gelijk. Ik kijk om me heen. Overal vlammen. Lachende zeelui..... Anouk houd me vast. “Sttt... ik ben bij je.. ben je weer aan 't dromen.” Zwetend en spartelend duw ik haar weg. Ze doet het licht aan. Dan pas word ik echt wakker.