Ik kijk uit over het weidse landschap van het Krugerpark. De horizon lijkt verder weg dan ooit. In de eerste versnelling rijd ik stapvoets over de stoffige weg. 

Het is inmiddels midden op de dag. De zon brandt een gat in het dak van de kleine Jeep. De verrekijker en de fotocamera liggen naast mij te wachten op een glimp van een leeuw of wat dan ook. Hoog boven mijn hoofd cirkelen gieren. Denk ik tenminste. De natuur heeft weer meedogenloos toegeslagen. Daar onder een boom zwiept een staart traag boven het hoge gras uit. Minutenlang gebeurt er niets. Geen beweging, geen geluid.Als ik mijn weg vervolg zie ik tussen het struikgewas iets bewegen. Ik stop weer om te zien wat het is. Dan steken ze een voor een langzaam het zanderige pad over. De kleinste olifantjes huppelen tussen de volwassen exemplaren. Een volwassen mannetje blijft midden op de weg staan als een klaar-over. Kijkt naar mij zoals ik naar hem. Hij haast zich achter de kudde aan. Ik ruim de camera weer op en wil verder. Dan verschijnt vanuit de struiken nog een achterblijver. Hij steekt niet over. maar komt met lome stappen naar mij toe. Zijn kop deint zachtjes op en neer bij iedere stap. Twintig meter voor mij. tien meter voor mij. Ik ben bang dat olifanten harder vooruit kunnen lopen dan ik achteruit weg kan rijden. vijf meter nog. als hij nu twee snelle passen voorwaarts doet. Ik durf alleen nog in te ademen. Als versteend zit ik achter het stuur van het o zo kleine autootje. Iets meer dan een meter nog. Eerbiedig kijk ik hem in de donkere ogen. De reus staat stil, schut zijn grijze kop. Stapt dan opzij en loopt bijna mijn buitenspiegel er af. En verdwijnt weer tussen het struikgewas. Ik adem uit.