De rechter schorst de zitting voor een half uur. Ik verlaat de rechtszaal met mijn advocaat. Zestigduizend gulden is hij mij verschuldigd. Maar het word mij stilaan duidelijk dat ik het waarschijnlijk nooit zal krijgen. Op het toilet staat een vuilnisbak waar ik gefrustreerd een deuk in schop. Hetgeen meer herrie maakt dan ik verwachtte. Maanden heb ik met soms zes of zeven mensen staan werken voor de klootzak die er waarschijnlijk mee weg komt, mij niet uit te betalen. Tevergeefs tracht ik tegen beter weten in de vlieg uit de pot te pissen. Als plots iemand binnen komt en naast mij het zelfde doet. Ik kijk even op en zie dat het de rechter is. “Heb je een lange adem?” vraagt hij. Verbaast kijk ik even opzij. “Hoe bedoelt u?” “Je kunt gaan voor een bodemprocedure, maar de firma Brans heeft een zeer lange adem. Ze hebben een aantal advocaten op de loonlijst staan die twee keer zo veel verdienen als die van jou. Het zal waarschijnlijk jaren kunnen gaan duren voor je je geld hebt. Ik snap dat het heel onredelijk klinkt maar ik wil je een voorstel doen.” Ik rits mijn broek dicht en kijk hem verwonderd aan. “Ik ga hem straks een schikkingsvoorstel doen. Als hij akkoord gaat moet hij binnen twee weken betalen.” “Wat als hij akkoord gaat en nog niet betaald?” “Dan heeft hij een probleem en sta jij sterk.” “Wat zal dat voorstel dan zijn?” “Vijftig procent.” “Ik heb godverdomme weken in weer en wind staan buffelen met mijn jongens voor die oplichter. Hun salaris heb ik wel moeten betalen. Plus de sociale lasten. Er zijn er voor minder koud gemaakt hoor.” Zeg ik. “Dan heb jij straks een probleem.” Ik ijsbeer langs de pisbakken. “Godverdomme, dertigduizend piek is een hoop geld. Daar kan ik net wel, net niet mijn vaste lasten van betalen.” “Je wint het niet van die klootzak. Op deze manier heb je in ieder geval iets” “Laat me na denken” “Als we straks weer naar binnen lopen moet ik wel weten wat je doet.” Ik knik en loop het toilet uit, de gang op waar ik mijn advocaat tref. Vragend kijkt hij mij aan. Ik vertel hem van het gesprek op het toilet. Hij vindt ook dat het verstandig is om het op een akkoordje te gooien. Dus ik stem er mee in. Hij loopt naar de rechter en smoest wat in zijn oor. De bode opent de deur en de show gaat weer verder. Brans gaat onmiddellijk akkoord met het voorstel. Zo staan we een paar minuten later al weer buiten op de gang. Iedereen loopt door de lange gang naar de buitendeur. Brans met zijn advocaat voor mij uit. Galant houd hij de deur voor ons open en kijkt mij spottend aan. “Pas je op straks jongen in het verkeer. Een ongelukje is zo gebeurd” zeg ik terwijl ik met mijn werkschoenen op zijn voet ga staan. Gelukkig zegt hij niks terug. De jongens die ik in loondienst heb begrijpen de lastige situatie wel. Maar ik zal ze toch met ingang van nu moeten ontslaan. Wil ik niet alsnog ten onder gaan. Het lopende werk kan ik wel in mijn eentje af. De huur van de loods zal ik moeten op zeggen. Als dat tenminste kan met een verplichting van een jaarcontract. Die zal ik niet meer nodig hebben nu mijn bedrijfje zo is ingekrompen. Bovendien kan ik het me financieel niet meer permitteren. Gelukkig heb ik niet veel voorraad op het moment. Eerst maar eens een biertje drinken en een blowtje roken. Ik heb het wel gehad voor vandaag.
In de koffieshop kom ik Cees tegen. Cees is al jaren een goeie vriend van me. Af en toe klust hij wat zwart bij, bij mij, als ik het erg druk heb. Met Cees kan ik lezen en schrijven.
Ik vertel hem over de afloop van de rechtszaak. Ook hij snapt niets van de onrechtvaardigheid. “Waarom hou je die loods niet aan?” vraagt hij.“Stop die dertigduizend in een tuintje. Die heb je zo terug verdiend. Maak een fake contractje voor de onderhuur van de loods. Op naam van een katvanger.” Hoewel ik het in eerste instantie niet zie zitten, ga ik er toch hoe langer hoe meer voor voelen. Nog die zelfde week ga ik s´middags met Cees naar de loods om te inventariseren wat ik aan materiaal nodig zal hebben. Hoe ik het zou kunnen inrichten. Twee weken aan een stuk werken we om de loods geschikt te maken en nog twee weken later staan er zeshonderd stekjes onder een aantal lampen. Achter hoog opgestapelde pallets met zakken zand, cement, stenen, mortel en ander bouwmateriaal is een professionele wiet kwekerij gebouwd. Zelfs met de grote garagedeuren wagenwijd open is er niemand die maar een vermoeden heeft. Cees en ik zijn de enige die van het bestaan weten. Drie maanden later staan er zeshonderd planten in volle bloei te wachten. Cees en ik werken ons uit de naad om al het blad weg te knippen. De toppen op te hangen om te drogen. Maar met een blowtje, een biertje en een gezellig muziekje er bij is het best te doen. Toch besluit ik om in het vervolg elke week maar vijftig stekken neer te zetten en zo het werk wat te spreiden. Vier witte voertonnen met rode deksels staan achter in mijn bedrijfsbusje. Ik rij de parkeerplaats op bij het wegrestaurant. Kwart over twee zou hij er zijn. Op de parkeerplaats staan maar weinig andere auto’s. Ik parkeer tussen twee anderen en doe alsof ik de krant zit te lezen. Als de auto links van mij weg rijd hoor ik sirenes. Gespannen kijk ik in mijn spiegels. Loos alarm. Het blijkt een ambulance. Nauwelijks is mijn hartslag weer normaal of twee politieauto’s rijden de parkeerplaats op. De auto rechts van mij vertrekt ook en voor ik het weet staan links en rechts van mij twee politieauto’s. alle deuren gaan open en rondom mij wemelt het van de agenten. Met bonkend hart staar ik in de krant. Zonder de letters maar te zien. Het zweet loopt langs mijn nek. De agenten kijken niet eens naar me, lopen luid pratend richting het restaurant. Waarschijnlijk gaan ze koffie drinken. Ik twijfel of ik zal blijven staan. Als ik weg ga dan loop ik mijn afspraak mis. Dan gaat de telefoon. “Moguh jong. Ik sta achter je” ik kijk in mijn spiegels. Aan de andere kant van de parking staat een kleine verhuiswagen. De bestuurder steekt zijn duim op. “Rij maar even achter mij aan. Het is hier nog al druk” zonder antwoord te geven start ik mijn busje en volg de verhuiswagen. De weg weer op. Volgende afslag leid naar een industrie terrein. De verhuiswagen stopt bij een loods van een schildersbedrijf. Langzaam gaat de garagedeur open. De chauffeur van de verhuiswagen is uitgestapt en gebaart dat ik mee moet komen. Ik rij achter hem aan de loods in. Als ik uitstap is de deur al bijna weer dicht. “Schrok je net jonge toen al die wouten om je heen stonden” zegt de man lachend die zich voorstelde als Johan. “Ik zag je van een afstand van kleur verschieten. Ha..ha..” Johan heeft er duidelijk lol om mij zo gespannen te zien. “Eerst effe een bakkie doen.” hij slaat me op de schouder. Ik loop met hem mee naar de koffie automaat waar Johan twee bekertjes koffie uit haalt. Althans het had de kleur van koffie en het was heet. Verder had het geen enkele overeenkomst met koffie. We lopen met onze koffie terug naar mijn busje. Pakken er elk twee tonnen uit en lopen er mee naar een zeecontainer achter in de loods. Johan haalt het slot er af en trekt de deuren open. De geur van de wiet slaat ons bijna achterover. Gelijk vooraan staat een grote oude weegschaal. Zo een die de groenteman vroeger had. Johan legt de eerste ton op de schaal en noteert op een ranzig blocnote het gewicht. “Gooi het maar bij de rest.” de lege ton weegt hij ook. De rest volgt ook. Als hij alles heeft uitgerekend zegt hij “Vierendertig duizend, ok?” hij doet de container weer op slot. Zelf had ik tweeëndertig uitgerekend. Dus ik zeg “ok” we lopen naar het kantoortje. Hij trekt een laatje open. Hier in zie ik een pistool en een schoenendoos met bankbiljetten. Hij betaald mij uit en geeft mij weer een flinke klap op mijn schouder. “Je belt maar weer hè. Als je weer een beetje heb.” ´n beetje noemt hij dat. Ik heb in ieder geval bijna mijn investering er al weer uit. Vijftig plantjes elke week, verdeeld het werk lekker over het jaar en je kunt er sowieso meer kwijt op de beschikbare plek onder de lampen. Johan adviseerde mij om het knippen uit te besteden. Maar dat lijkt ons geen goed idee. Tot nu toe zijn Cees en ik de enige die van onze business weten. Cees werkte eerst voor mij voor het zelfde tarief als voorheen. Maar nu we al meer dan een jaar bezig zijn vind ik het eerlijker om fifty fifty samen te werken. We houden er elk zo´n de tachtigduizend per jaar aan over. Johan kweekt zelf niet. Hij doet alleen aan in en export zegt hij altijd. Maar hij heeft andere plannen. Wil wat groter in zaken gaan met mij. Hij verteld dat hij een boerderij in Brabant heeft met een flinke schuur met varkens. Hij stelt voor de schuur te onderkelderen driehonderdvijftig vierkante meter kelder te bouwen en daar in een klap zevenduizend plantjes neer te zetten. Als ik mee doe kan ik over twee jaar onder een palmboom aan een wit strand gaan zitten met een cocktailtje. Ik bel hem om te zegen dat we mee doen. Maar hij neemt zijn telefoon niet aan. Vreemd, maar na twee weken proberen geef ik het op. Waarschijnlijk is hij ergens mee tegen de lamp gelopen. Een nieuwe afnemer is niet moeilijk te vinden. Koffieshops hebben allemaal een achterdeur. Een van mijn beste afnemers wordt Hassan. Hij heeft belangstelling om de hele toko van mij over te nemen. Hassan en zijn drie broers bezitten enkele tientallen koffieshops in Rotterdam, Delft, Den Haag en leiden. Met Hassan heb ik altijd goeie zaken gedaan. Bij hem en zijn broers ben ik nooit een stuiver te kort gekomen. Iets wat ik niet kan zeggen van enkele zeer grote aannemersbedrijven.