Colombiers-sur-Seulles 

vrijdag 09-06-1944 

Sjouwend achter Dill Gallinger met de tank en de vlammenwerper trok ik mee op naar het noorden. Op ons hoede.  De FmW 35 begon behoorlijk door te wegen. Maar Dill is duidelijk niet van plan ook maar vaart te minderen. Laat staan even te rusten. De bedoeling was ons aan te sluiten bij het 14e bataljon van de club waar Dill bij hoorde. Het is zaak om stevig door te lopen. Ze zouden zeker niet op ons wachten. Langs de kant van de weg staat een Duitse tank half in de greppel. Zwarte rook stijgt op uit het dakluik waar het stoffelijk overschot van een jonge Duitse soldaat voor de helft uit steekt. Voorzichtig lopen we om de tank heen. Er is geen levende ziel meer te bekennen.  Verder weer. Zien dat we ze inhalen. “Weet je zeker dat we goed lopen?” roep ik. “Hoe moet ik dat nou weten?” snauwt Dill terug. Hij is niet wat je noemt aangenaam gezelschap.  De stress van de landing heeft hem niet bepaald vrolijk gemaakt. Veel van zijn maten hebben het strand niet eens bereikt. Ik heb ze gezien van uit de duinen.  Op maandag ochtend in alle vroegte werd ik gewekt in mijn schuilplaats. Hevige bombardementen. Onophoudelijk schieten. Als een konijn had ik me een hol gegraven in de duinen bij Les Bateaux.  Een voor een lieten de vaartuigen hun kleppen zakken. Het was voor de Duitse soldaten geen noodzaak een goed schutter te zijn om een van de honderden Britten en Amerikanen te raken. Maar er waren er veel. Heel veel. Pas na twee dagen had ik de moed om tevoorschijn te komen. Nauwelijks beseffend wat er gaande was. Lopend ben ik richting het noorden gegaan tot ik midden in een veld een gesneuvelde Duitser vond. Met die brandstoftank op zijn rug en die vlammenwerper. Tot mijn schrik werkte het apparaat nog toen ik het uitprobeerde. Dus heb ik het meegenomen. Waar ik later flink spijt van kreeg. Met 35 kg op je bult is het een flink eind lopen naar Rotterdam.  Misschien kunnen we straks met de Amerikanen mee rijden. Vlak voor Crepon passeren we een bunker. Als Dill iets denkt te horen wil hij toch even zeker weten of er niet nog een verdwaalde mof in is achter gebleven. De bunker blijkt een schuilplaats voor een tiental jonge Duitse soldaten. Zeer jonge soldaten. Kinderen eigenlijk nog ik schat ze zo’n jaar of 13 14. Dit zal onze reis niet bespoedigen. Als we die ook nog eens bij de lokale politie moeten gaan afleveren. “Niks afleveren.” Snauwt  Dill. “Draai open.” Dill tikt met zijn wapen op de tank op mijn rug. “Open dat ding.” commandeert hij. Dill het zijn kinderen.” Dill richt zijn wapen op mij. “Neten worden ook luizen. Open. Nu.”